Zondagscolumn 7

Het schrijven van boeken is een rare business. In elke titel zit honderden uren aan werk – de eerste versie, het geschaaf, toegevoegde details, het geschrap, vervangen plotwendingen – en daarna is het nog maar de vraag of je meer dan vijf exemplaren aan de man kunt brengen. Voor een schrijver die publiceert in eigen beheer is marketing net zo belangrijk als het schrijven, maar ik ben geen verkoper. Ik haat het om de boer op te gaan met een stapeltje papieren vol teksten. ‘Mijn boek moet je echt lezen!’ Dat heeft iets pathetisch.

Soms krijg ik als vraag hoe je dat doet, zo’n boek schrijven. Dat is een lastige vraag, want de meeste projecten staan al jaren op mijn harde schijf en af en toe werk ik eraan om het verhaal verder uit te bouwen, details toe te voegen of er een te binnen geschoten dan wel ergens opgevangen uitspraak in te verwerken. Toch kan ik nu een poging doen om het proces een keertje te ontleden.

Een paar maanden geleden begon ik namelijk aan een compleet nieuw project dat nu al bijna af is en dit keer heb ik van begin tot eind eens in de gaten gehouden welke stappen ik neem van dat lege computerscherm tot een fysiek boek. Dus, mocht het u interesseren, daar komt-ie.

Elk leeg computerscherm, elk leeg canvas en elk leeg veel muziekpapier dat moet worden gevuld, begint met een idee. Je hoort iets, je leest iets. In dit geval las ik ergens dat het wetenschappelijk was aangetoond dat smartphones je dommer maken. Daarnaast zie je dat iedereen begint te filmen op het moment dat er iets buitengewoons plaatsvindt – men staat er schaamteloos naast, als een soort verdoofde drugsverslaafde, met de smartphone in filmmodus.

Deze twee gegevens vormden de basis voor het idee om een verhaal te schrijven over iemand die volledig offline is en geen smartphone bezit. Iemand die intelligenter, sterker en behendiger is dan anderen, die zich geroepen voelt om situaties op te lossen terwijl anderen staan te filmen en niet schaamt om tegendraads en anders te zijn.

Dan is de vraag: wie is deze hoofdpersoon? Is het een briljante wetenschapper op een eiland? Is het een psychopatische moordenaar? Is het een superheld? Is het een eenzaam figuur die over straat slentert en de wereld observaart? Genoeg opties.

Het antwoord hangt vaak samen met het genre waarin je wil schrijven zodat de lezer zich enigszins kan herkennen in de hoofdpersoon.

Ik wilde me al langere tijd eens wagen aan een jongensboek vol actie, toegespitst op 11- tot 13-jarigen. Ik koos daarom voor een 12-jarige jongen genaamd Hein. Dus hiermee hebben we een basisidee en een hoofdpersoon die dat idee moet belichamen. De vraag is dus: waarom haat Hein smartphones zo erg dat hij weigert er eentje te bezitten?

Het mooie is dat de antwoorden zich vaak als vanzelf presenteren als je gewoon begint te schrijven. Het karakter van Hein komt tot leven dankzij andere karakters – de mensen om hem heen. In de openingsscène plaats ik hem met drie andere jongens die elk een functie hebben in de introductie.

De eerste kent hem al zijn hele leven en weet alles van hem af. De tweede kijkt heimelijk tegen hem op en lacht altijd mee. De derde kent hem pas net en stelt vol ongeloof kritische vragen. De eerste beantwoord vragen van de derde – waarop Hein zich superieur kan tonen aan de derde – en de tweede geeft er door zijn instemming meerwaarde aan. Op deze manier creëer je als schrijver de mogelijkheid om middels dialoog informatie over te brengen aan de lezer.

Wat levert dit op? Hein blijkt een 12-jarige die, evenals de andere drie jongens, net groep 8 heeft verlaten. We bevinden ons dus in de zomervakantie. In de dialogen toont hij zich superieur aan het derde karakter. We hebben dus een 12-jarige hoofdpersoon die betweterig en irritant kan zijn. Is dat wenselijk voor het verhaal? Geen idee, want het verhaal bestaat nog niet. Wel is hij sportief en gelooft hij heilig in de negatieve kanten van het smartphonebezit. Smartphones zijn slecht. Verslavend. Dommakend.

Na de introductie moet het verhaal worden uitgerold middels een conflict. Als hij in het tweede hoofdstuk een rondje om Den Helder gaat hardlopen met de buurman, wordt die buurman een busje ingesleurd en ontvoerd. Hein steelt een crossmotor (het model waarop John Connor rijdt in Terminator 2) en zet de achtervolging in. Daaruit ontrolt zich dan een plotje dat aanleiding geeft voor actie en avontuur.

In de eerste versie houd ik me nog niet aan de grenzen of regels van het genre. Het gaat er eerst om dat er een framework ontstaat. De personages zijn nog ruwe bolsters en beschrijvingen van landschappen, emoties, het weer of achtergrondinformatie afwezig. Alle karakters hebben dezelfde vocabulaire en manier van praten. Hein is nog steeds een irritant en betweterig joch dat weinig sympathie opwekt. Is het dan spannend als hij door een slechterik ondersteboven in het kanaal wordt gehangen om de buurman tot praten te dwingen? En voor wie ben je, wanneer hij tegen een 16-jarige aso vecht omdat hij de vorige dag diens smartphone door het treintoilet heeft getrokken?

En zo begint het schaven, schrappen en bijschrijven. Hein moet menselijker. Hoewel hij in het verhaal nooit zijn emoties of angsten vertoont, kijkt hij heimelijk meer op- dan uit naar de brugklas. Hij is de zoon van reeds gecreëerde karakters uit een ander boek-in-wording (wel zo gemakkelijk) en opgevoed met het idee dat je het slechte gedrag van mensen moet stoppen. Echter, steeds als hij dit doet, ontstaat er een situatie waarin hij wordt gefilmd. Hij heeft geen enkel social media account, maar krijgt gaandeweg wel zijn eigen hashtag: #HelderseHein. Hein komt namelijk uit Den Helder.

En zo komt dit boek meteen aan zijn titel.

Mijn schrijfruimte is beperkt: het zijn allemaal pocketboekjes van 11 bij 18 centimeter die precies 150 bladzijden zijn. Dit komt neer op zo’n 30.000 woorden, meer novelle dan roman. Een plot kan nooit een grote opzet hebben. Het aantal karakters is beperkt. De keuzes moeten scherp zijn.

Gezien het beoogde lezerspubliek moet het verhaal doordenderen. Daar richt het schaafwerk zich op: actie, herkenbaarheid, leuke karakters. Naast het vermenselijken van Hein krijgen de karakters hun eigen manier van praten. Het tijdspad beslaat 48 uur.

Schaven.

Bijschrijven.

Schrappen.

Repeat.

Gaandeweg zie je een steeds beter verhaal ontstaan. De karakters krijgen achtergrond, hun motivatie wordt duidelijk, het enige scheldwoord is ‘pannenkoek,’ er wordt in de tweede helft van het verhaal teruggegrepen op eerdere uitspraken of gebeurtenissen en als lezer weet je hoe laat het is en waar de handeling plaatsvindt.

De volgende stap is het checken van het verhaal op consistentie en plotgaten. En misschien het last minute toevoegen van een leuke grap. Daarna volgt de fase waarin ik nu ben aanbeland: het redigeren van het manuscript. En dan zie je dus dat er altijd weer betere omschrijvingen, betere grappen en kortere woorden te bedenken zijn. De enige vraag is uiteindelijk wanneer een verhaal echt klaar is, want dat is het eigenlijk nooit.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.