Zondagscolumn 8

Zondag 16 juni 2024

Omdat het weer tijd was voor een paar etappes van het Nederlands Kustpad, had ik drie nachten op een camping langs de route gereserveerd. Ik moest contant betalen bij aankomst. Daarom vroeg ik de taxichauffeur die me op station Middelburg oppikte, om via een geldautomaat te rijden.

“Goed,” zei Anwari, en hij stopte even later bij een Jumbo. “Hier hebben ze een geldautomaat.”

Dat bleek niet zo te zijn. Er stonden alleen een OV-chipkaartterminal en een pakkettenautomaat. Ik kon bij de kassa hooguit €20 pinnen, zei de kassière.

“Hoeveel moet u opnemen?” vroeg Anwari terwijl hij de auto de woonwijk waar we waren weer uitstuurde.

“Vijfenzeventig. Ik ga drie nachten kamperen en ik moet bij aankomst €25 per nacht betalen. Het moet contant worden afgerekend.”

“Weet je wat? Ik stuur je een Tikkie en dan geef ik je €75.”

“Dat zou super zijn. Dank je.”

Ter plaatse reed Anwari de oprit op en bracht de auto tot stilstand. Ik pinde de ritprijs van €47 plus 3 euro fooi, ontving €75 en maakte het geld meteen naar hem over. Anwari vertrok weer.

Op het erf stond links van de oprit een oud woonhuis. De woonkamer was verlicht en zag eruit als een stijlvol boutiquehotel – kussentjes, schilderijen, bloemen, een lange eettafel. Het was prachtig. Naast het huis stonden twee auto’s met Nederlands kenteken: een personenwagen en een terreinwagen. Aan de achterkant van het huis stond op de begane grond een klapraam wijd open. Ik zag echter niemand. Verderop liepen twee mensen. Het bleken Duitse campinggasten.

“Ja, u moet zich aanmelden bij het huis,” zei de vrouw, een vroege dertiger.

En dus klopte ik aan met de metalen deurklopper en wachtte. Er werd niet open gedaan. Ik klopte nogmaals. De deur bleef wederom dicht. Ik keek nu wat dieper de woonkamer in en zag niemand.

Op internet stond het nummer van de camping. De telefoon ging over, maar er werd niet opgenomen. Aan de andere kant van de oprit stond een lang houten gebouw dat dienst deed als receptie. Ik zag geen receptiebalie, maar wel grote houten eettafels met enorme kaarskandelaars, waardoor het voor een natuurkampeerterrein wel erg veel allure had. Runden ze er nog een restaurant naast? In ieder geval wel een fietsverhuur, dat in de achterste helft van het gebouw gevestigd zat. De deur zat op slot. Ik belde nogmaals het nummer dat op de website stond. Weer geen antwoord. Maar ook geen bordje of briefje…

Aan de zijkant van het gebouw, langs de oprit, stond een deur half open. Er scheen licht uit. Ik liep ernaartoe en zag dat het een professionele keuken was.

“Hallo?!”

Achter me klonk het felle geblaf van twee honden. Ik draaide me om en zag nog net hoe twee flinke beesten – een witte Engelse mastiff en een zwarte hovawart – vanuit de achtertuin van het oude woonhuis op me afstormden. De witte hond bleef een beetje achteraan, maar de zwarte stelde zich voor me op en blafte agressief.

“Rot op!” schreeuwde ik. “Godverdomme! Naar huis, jij!” En ik zwaaide met mijn armen richting de achtertuin. “Rot op! Vuil pleurisbeest! Naar huis!”

Het afschietwaardige mormel sprong op en maakte een bijtbeweging naar mijn linkerarm. Ik trok mijn arm omhoog, zodat het miste, en besloot dat dit een goed moment was om me terug te trekken naar de voorkant van het receptiegebouw. Daar staakte het dier zijn terreinverdediging.

“Niemand gevonden?” vroeg de mannelijke helft van het Duitse stel.

“Nee, geen mens,” zei ik.

“Zet gewoon je tent op,” zei de vrouw. “Ze zijn hier heel easy. Betaal je morgen.”

“Ik meld me liever aan.”

Als je me vertelt dat ik bij aankomst contant moet betalen en ik vermeld mijn aankomsttijd, dan is het toch niet meer dan redelijk dat er iemand op dat moment aanwezig is?

Het Duitse stel nam me mee naar de achterkant van het gebouw, waar een flipchart stond met de tekst: ‘Niemand binnen? Bel 06 […].’ Ik belde het nummer drie keer, maar er werd niet opgenomen. Er zat niets anders op dan de tent op te gaan zetten, want ik had in dit plattelandsgebied natuurlijk ook geen alternatief.

Ik liep vanaf de achterkant van het receptie verder het terrein op. Het bleek veel meer te zijn dan een natuurkampeerterrein. Goed, ik had al wat houten cottages zien staan, maar een heuse feestzaal voor bruiloften bevond zich wat mij betreft toch echt aan het andere einde van het kampeerspectrum. Op de cirkelvormige velden, die bij elkaar, vanuit de lucht gezien, een klavertje vier vormden, stonden een paar campers en wat tenten, allen geflankeerd door een Duitse auto. Twee jonge kinderen reden op fietsen naar het toiletgebouw. “Mutti!

In het allerlaatste daglicht vond ik een plek en met mijn hoofdlamp aan zette ik mijn eenvoudige tent op. Daarna stuurde ik een appje naar het 06-nummer van de flipchart: ‘Goedenavond, ik ben rond 19.30 uur aangekomen op de camping. Er was niemand en er werd niet opgenomen, dus om 20.15 heb ik mijn tent opgezet op het achterste veld vanwege de invallende duisternis. Ik meld me morgenochtend even bij u. Gr. Jeroen Vogel.’

Met mijn hoofdlamp op liep ik over de donkere plattelandsweg richting het dorp. Het eerste restaurant dat ik zag was gesloten, in het tweede waren enkele tafels bezet en bestelde ik dankbaar een halve liter bier, varkenshaas saté en nog een glas bier. Ondertussen bleef ik WhatsApp checken om te zien of mijn berichtje zou worden gelezen. De twee vinkjes werden echter maar niet blauw…

En toen ik om 21.15 uur weer de camping op liep, stond nog steeds het licht in de woonkamer van het oude huis aan. De Nederlandse auto’s stonden nog steeds op dezelfde plek op de oprit. De keukendeur stond nog steeds open. Er viel nog steeds licht naar buiten. De witte hond liep zenuwachtig heen en weer in de lichtbundel van mijn hoofdlamp; de zwarte hond stond achter de gesloten receptiedeur en kwam gelukkig niet op het idee om via de keukendeur naar buiten te rennen. De witte begon te blaffen toen ik verder het erf opliep.

“Wegwezen!” riep ik tegen het beest.

Hij droop af.

En toen ik even later in het sanitairgebouw, waar een campingkeuken was gevestigd, aan een lange eettafel notities maakte, daalde het besef in dat – ik checkte WhatsApp nog een keer en zag dat de vinkjes nog immer niet blauw waren – de campingeigenaar was overleden. Dat moest wel, dat kon niet anders. Of was-ie echt zo onverschillig?

Die nacht droomde ik dat ik verdachte was in een moordzaak. De enige Nederlander tussen al die Duitse families, gearriveerd in het donker onder het mom van campinggast, de honden die mij voor een indringer hadden gehouden, mijn DNA en vingerafdrukken op de deurklopper… ‘Tja, meneer Vogel. Dit ziet er niet zo best uit voor u.’

De volgende ochtend liep ik rond 08.30 uur naar de receptie. Weer rende de witte hond op me af.

“Wegwezen!” riep ik tegen het beest.

En hij droop af.

Een klusjesman sprak me aan. “Goedemorgen.”

“Goedemorgen. Ik kom betalen voor afgelopen nacht.”

“Momentje.”

Hij haalde een blonde medewerkster naar voren. “Hallo,” zei ze.

Ik deed mijn beklag. Zeven keer gebeld, niemand aanwezig, aangevallen door die honden… Op dat moment kwam een heer van middelbare leeftijd via de keuken de ruimte ingelopen. De medewerkster gaf meteen alles door.

“Oh,” zei hij. “Ja, ik was tot tien uur weg en dan zijn ze wat fanatiek.” En hij liep naar een grote eettafel in het restaurant om de ochtendkrant te lezen. Als echte Zeeuw las hij natuurlijk de Walcherense editie van de PZC.

Ik kon me niet herinneren ooit zoveel onverschilligheid te hebben gezien bij iemand die een bedrijf runde. Je peuter zal maar tegenover die “wat fanatieke” honden komen te staan…

“Voor hoeveel nachten wilt u betalen?” vroeg de medewerkster.

“Eén,” zei ik, nogal verbolgen. “En ook voor ontbijt.”

“Ik maak er twintig van,” zei ze. “En twaalf vijftig voor het ontbijt, dat wordt dan €32,50. Wilt u pinnen of contant betalen?”

Of ik wilde pinnen?!

Ieder ander zou door de grond zakken van schaamte, maar ze vroeg het met droge ogen.

“Nou, doet u maar contant,” zei ik. “Ik zou eigenlijk drie nachten blijven,” zei ik tegen de eigenaar terwijl ik eten opschepte en hij de krant las, “maar ik heb nu voor één nacht afgerekend.”

Op een gegeven moment gaf hij mij zijn krant en kwamen er twee medewerksters bij hem aan tafel zitten. Ze bespraken een echtscheidingsgeval waarbij de vrouw moest voldoen aan de eis van de man om op Noord-Beveland te blijven wonen vanwege hun kinderen, terwijl ze juist een huis kon krijgen op een locatie die maar tien minuten rijden was, alleen niet op Noord-Beveland.

Na afloop van het ontbijt raakte ik kort met de oudste medewerker aan de praat en vertelde over de perfecte ligging van de camping ten opzichte van het Nederlands Kustpad. Ze hadden er nog nooit van gehoord.

“Ik wilde vandaag van Neeltje Jans tot een punt hier twee kilometer vandaan lopen en dan morgen weer verder, maar goed, dat plan gaat nu niet door.”

“Joh,” zei de campingeigenaar, “laat je spullen lekker staan en dan betaal je morgen voor de volgende nacht.”

Ik keek hem aan. “Goed,” zei ik. “Ik zal mijn spullen laten staan.”

Die dag wandelde ik een etappe van het Kustpad en kwam tegen de avond stomtoevallig langs de achterkant van de camping, waar je zo op en af kon lopen zonder het woonhuis of die mormels te passeren. En daarmee was mijn keuze eigenlijk gemaakt: ik had mijn spullen laten staan, sliep nog een nachtje op de camping, maar die tweede ochtend liep ik met bagage en al van het terrein af. Als de één zich niet aan de deal houdt, hoeft de ander dat ook niet…


Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.