In Tiel ontmoet de trein van Arriva de trein van NS: hier moet je van de één op de ander overstappen. Op dit station begint namelijk de bovenleiding richting Geldermalsen. Dus de pantograafloze Arriva-trein uit Arnhem zou in theorie zelfs kunnen doorrijden naar Utrecht (en wat let ze?), maar de NS-trein zou alleen verder komen als hij met hoge snelheid zou uitrijden over het spoor ten oosten van het station – en de ambitie heeft om aldaar hulpeloos te stranden.
Je kon zien dat het station al meerdere fases heeft gekend. Spoor 1 is buiten gebruik, en spoor 2 en 3, die een perroneiland delen, zijn gereserveerd voor de kerende treinen van respectievelijk Arriva en NS. De loods van Van Gend&Loos had naast het stationsgebouw gestaan, totdat DHL voor een miljoen euro de verplaatsing naar het Nederlands Openlucht Museum sponsorde.
Ik liep richting het centrum, waar de bebouwing er niet bepaald oud uit zag. Dat had te maken met het feit dat Tiel onder hevig artillerievuur had gelegen tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog. Je hoort vaak over het bombardement op Rotterdam, dat door zijn omvang – het hele stadscentrum in puin, vele honderden doden – gegrift staat in het geheugen van elke Nederlander die de basisschool heeft doorlopen. Maar je hoort bijna nooit over de verwoestingen in het oosten des lands. Het Flipje- en Streekmuseum wijdde er een tijdelijke tentoonstelling aan.
De plaatselijke schouwburg is een toonbeeld van Tielse architectuur.
“Ik vraag me altijd af hoe het komt,” zei een bezoekster tegen een ouder echtpaar, wijzend op een grote foto van een in puin geschoten winkelstraat, “dat de voorgevels van verwoeste gebouwen blijven staan, terwijl het gebouw zelf volledig in puin ligt.”
Inderdaad: door de gesprongen ramen van vele overeind gebleven voorgevels was de ravage erachter te zien. Een mogelijk antwoord was dat voorgevels vaak later aan reeds bestaande gebouwen zijn toegevoegd. Die gebouwen waren inwendig volledig van hout, maar een pronkgevel van baksteen en vaak voorzien van ornamenten.
De mensheid bouwt en verwoest. Niet alleen steden, maar eigenlijk alles – het kind verwekt door de één vindt zo nu en dan de dood door toedoen van de ander, het bedrijf dat de één opricht wordt zo nu en dan uit de markt gekocht door de ander. Bij elke daad staat het eigenbelang van de betrokkene voorop. En je kijkt naar Tiel en je ziet twee fraaie voorbeelden: de stad die was gebouwd, verwoest en herbouwd, en de grote fabriek van de Betuwe die rond 1885 was ontstaan vanuit een lokale wijnazijnfabriek en later door de competitie werd ingelijfd – eerst door Unilever (1961 tot 1987), daarna door Hero (1987 tot 1993), dat De Betuwe volledig inlijfde en in 1995 zelf onderdeel werd van Dr. Oetker. De mens is wat dat betreft genadeloos – het grootste beest onder de dieren – en daardoor zo verdomd fascinerend. Oh zeker, ik snap het best: een boer met één koe kan dertig liter melk per dag verkopen en van de opbrengst zijn kosten betalen; een boer met twee koeien kan zestig liter melk per dag verkopen en bovenop de ietwat gestegen kosten ook nog winst maken; maar als hij die twee koeien kon combineren tot één koe die zestig liter gaf, dan zou hij wel gek zijn om het niet te doen.
Maar het probleem dat ik hiermee heb is dat deze bedrijven vaak zorgen voor enorme werkgelegenheid op lokaal niveau en door aasgieren, die al miljoenen op de bank hebben staan, worden ingepikt en verplaatst naar een efficiëntere, modernere en uiteraard goedkopere locatie, desnoods aan de andere kant van de wereld. Ach ja, die medewerkertjes, denken ze waarschijnlijk als ze met een vette Cubaanse sigaar en een glaasje fine whisky in de hand, gezeten in een zwarte leren draaistoel aan een eikenhouten bureau, gniffelend achterover leunen en van de rondborstige secretaresse een sheet ontvangen met een stijgende lijn in een grafiek. Natuurlijk verlegt de werkgelegenheid zich met de tand des tijds – de smid die ik aan het werk heb gezien in het Arnhemse museum zou je niet bepaald meer verwachten in het Tielse stadscentrum – en komt er altijd wel weer een alternatief om de hoek zeilen. De mens is veerkrachtig. En toch zou het niet verkeerd zijn als het lokale bedrijfsleven wat meer gekoesterd werd door de consument en de aandeelhouders hun geld parkeerden in zaken als baanbrekende infrastructuur – een daadwerkelijk Europees netwerk voor hogesnelheidstreinen of een toltunnel naar New York, of zo. Maar ook voor bedrijfseigenaren is er een simpele rol weggelegd: stort je bedrijf niet volledig in die aandelenmarkt. Je bedrijf is niet het hoertje van de heren met geld, maar jouw passievolle onderneming.
Filmmaker Bert Haanstra kreeg ooit voor zijn natuurfilm Bij de beesten af een genereus aanbod van een grote Hollywoodproducent: $300.000, een wereldpremière in Cannes en een groot roulement in de Verenigde Staten. Het addertje: Haanstra moest de film beginnen met beelden van mensen in hun oerstaat, als een vergelijkende inleiding naar de wrede natuurbeelden waar de film uit bestond. Maar hij weigerde: “Ik heb me niet drie jaar kapot gewerkt met integere mensen om mijn film dan eventjes voor zo’n Amerikaan te bederven.” En hij bleek gelijk te hebben – de film werd, ook internationaal, een gigantisch succes. Het ironische is dat de betreffende Amerikaan, David Wolper, een zelfde soort film als Haanstra had willen maken, maar daarin faalde. Wat Amerikanen dan doen, is wapperen met hun chequeboekje. Menig Nederlander zou zijn gezwicht, maar Bert Haanstra weerstond de verleiding en mag daarmee worden gezien als een klinkend voorbeeld.
In Tiel zou de oude fabrieksgevel bewaard zijn gebleven, maar er was ook het Flipje- en Streekmuseum. Flipje was de mascotte van De Betuwe die in de reclamespotjes opdook. Flipje uit Tiel – veel mensen zullen bij het lezen of horen van die naam herkennend knikken. Het figuurtje is in 1935 bedacht door Daan Hoeksema als mascotte en begon in de jaren daarna deel uit te maken van tientallen avonturen, getekend door Eelco ten Harmsen van der Beek, die door de fabriek werden uitgegeven op stroken papier van een meter lang. Dat moet niet mis zijn geweest. Het figuurtje maakte in de loop van de 20ste eeuw een aantal ontwikkelingen door in uiterlijk en karakter. Toen Hero in 1987 de jamfabriek overnam en in 1993 sloot, werd er nog gepoogd om vanuit Breda het figuurtje nieuw leven in te blazen en er verscheen inderdaad een nieuw avontuur, maar daarna wachtte de vergetelheid. Totdat, zo stond er op de informatieborden van het museum te lezen, de illustrator Arie van Vliet in 2002 een nieuw album uitgeeft waarin Flipje een avontuur op ‘herkenbare plaatsen in Tiel en omgeving’ beleeft en het museum (in datzelfde jaar) haar deuren opent. En het was een leuk museum – lokaal, te bekijken binnen een uurtje – dat en passant een interessante tentoonstelling had over het zeer gehavende Tiel tijdens de Tweede Wereldoorlog en kleine collecties schilderijen en zilverwaar.
Onderweg naar het station besloot ik nog even langs de oude fabrieksgevel te lopen, die men uit het oogpunt van lokale historie had laten staan. Ik zag hem van een afstand dankzij het opschrift in grote, witte letters – ‘De Betuwe’ – maar naderbij gekomen bleek het een onderdeel te zijn van een appartementencomplex en kon je het oude nauwelijks van het nieuwe onderscheiden.
Voor de supermarkt, een stukje verderop, klampte ik een man van middelbare leeftijd aan. Zo’n man met een wat langere jas en een sjaal om – die weten meestal wel het één en ander. “Is dat wel de originele fabrieksgevel?” vroeg ik.
“Ja,” antwoordde hij, “dat is het enige dat er nog staat. Daarachter is er een nieuwe woonwijk gekomen.”
“Het ziet er zó gepolijst uit dat ik dacht dat het een namaak was; een hommage, of zo.”
“Tja, de gemeente heeft besloten om het zo te doen, maar ik vind het maar la-la. Ik zou het anders gedaan hebben.” Hij wees naar de gevel. “Ik heb bij Monumentenzorg gewerkt en ik heb nog zwart-wit foto’s van de binnenkant van de fabriek. Weet je, veel oude gebouwen in het centrum zijn herbouwd, maar niet met de originele materialen. Als je naar die verschrikkelijke kademuur kijkt, bijvoorbeeld, waarbij ze al die gaten hebben opgevuld met bakstenen die totaal niet lijken op de andere stenen.”
Ik knikte instemmend. Het was inderdaad een afspiegeling van verschillende tijdperken.
“Of de Waterpoort. Lijkt ook niet meer op het origineel.”
“Is dat die poort waar het museum in zit?”
“Ja.”
“Daar ben ik net geweest. Die poort zag er juist oud uit.”
“Niet hoe het was. Ik vind: of je laat het verpauperen, of je gebruikt de originele materialen.” Hij pakte zijn fietssleutel erbij en maakte aanstalten om naar zijn fiets te lopen. “Voor die kademuur ben ik toen nog bij de gemeente geweest en heb hen geadviseerd om passende bakstenen te gebruiken. Maar goed…” Hij glimlachte en gaf me een veelbetekende klop op de bovenarm. “Ik ben ook maar een burger.” En hij liep naar zijn fiets. “Fijne dag nog in Tiel.”
Reactie plaatsen
Reacties