In Istanbul: Waar de kappers masseren

Ik was onderweg naar de Grand Bazaar en stopte onderweg bij een gekoepelde tombe met een eeuwenoud, ommuurd kerkhof. Het was een paar honderd jaar oud, volgens de informatiezuil.

“Op maandag is het gesloten,” zei een veertiger in het Engels. Hij stond er kennelijk zomaar, een beetje om zich heen te kijken. “Morgen is het weer open. Om negen uur.”

“Ah, oké.”

“Ben je al naar de Basilica Cisterne geweest?”

U weet wel, waar James Bond in een bootje doorheen vaart in From Russia With Love. Ik had daar graag doorheen gevaren, wie weet met het Bond-muziekje in m’n hoofd. “Die is gesloten wegens renovatie,” wist ik dan ook.

“Er zijn er twee.” Hij wees een kleine straat in. “Achter dat oranje gebouw, daar. Je kunt er naar binnen. Ze doen elk uur een lichtshow in de cistern. Het is 1600 jaar oud.”

“Dat is heel indrukwekkend.”

“Waar kom je vandaan?”

“Uit Nederland.”

“Ben je al naar de Blauwe Moskee geweest?”

“Ja, zojuist. En nu ga ik naar de Grand Bazaar.”

“Om te shoppen?”

“Waarschijnlijk niet. Ik heb een tas van 30 liter en die is bijna vol.”

Hij wees weer het straatje in. “Daarachter is ook mijn souvenirwinkel. Zou je even willen kijken? Vijf minuten? Ik heb ook kleine dingen. Magneten, kopjes.” Hij noemde nog een aantal prullaria op. “Ik heb van alles.”

En was het niet leuk om de buitenlandse magnetencollectie van Moeder uit te breiden? Ik liep met hem mee. Het was niet ‘daarachter.’ Het was in een zijstraatje honderden meters verderop. In het winkeltje waande ik me bij binnenkomst in de nepwereld van The Truman Show, waarin de figuranten klaarstaan om in actie te komen zodra Jim Carrey’s nietsvermoedende karakter de hoek om komt. Het personeel kwam opeens overal vandaan. Er was hier niet langer sprake van een armzalige souvenirwinkel. Het was vrij groot, maar ook opvallend vrij van de overvolle schappen aan prullaria in de normale souvenirwinkels, alsof het vloeroppervlak eigenlijk te groot was voor het gebodene.

“Ben jij de eigenaar?”

“Nee,” zei de veertiger. Hij wees een oudere man aan. “Mijn oom is de eigenaar. We runnen het met nog een oom en een paar neven.”

“Een familiebedrijf.”

De eigenaar stond achter de toonbank en glimlachte. “Waar kom je vandaan, brother?”

“Uit Nederland.”

“Ik ben op de luchthaven van Amsterdam geweest, maar niet het land in. Ik moest daar overstappen. Ik vloog van Istanbul naar Amsterdam en van Amsterdam naar San Francisco. Met de KLM.”

“Nou, de volgende keer moet je het land maar eens gaan bekijken. U verkoopt magneten?”

“Ja, ik heb een aantal magneten. Kom maar mee.” Hij ging me voor naar de linker achterzijde van de winkel. Er hingen er hooguit vijftien. “Ze kosten vijf lira per stuk.”

“Vijf?!”

“Ja. Vijf Turkse lira.”

Dat was 35 cent. Was ik nog steeds in het toeristische deel van Istanbul? Was ik nog steeds in een souvenirwinkel? Dit klonk te mooi om waar te zijn. De magneten waren bloedmooi: vol details, kleur en zelfs diepte. 35 cent? Ik koos er twee – ik was immers op vakantie, het geld mocht rollen.

“Een tapijtje?” wees hij.

“Ik heb geen plek in mijn bagage,” zei ik in een poging het onderwerp meteen in de kiem te smoren.

Een neef kwam ondertussen met een kopje thee de winkelruimte ingelopen.

“Je krijgt een tas van ons,” zei hij. “Een zwarte, in James Bond-stijl. Kom even kijken, om je een idee te geven.”

De tapijtjes en kleedjes zijn vaak erg kleurrijk en gedetailleerd. Handgemaakt vakwerk. Ik had in mijn woonkamer een laag kastje waar zo’n kleed mooi bij paste.

“Neem je thee mee.”

Ik liep achter hem aan naar de kelder. Het was een grote ruimte van zo’n twaalf bij zes meter. De lange wanden waren gevuld met opgerolde, staande tapijten. Achteraan de grootste vloerkleden, vooraan de kleinere tafelkleedjes die ook nog weleens dienst deden als wanddecoratie, vier rijen dik. Bij elkaar waren het minstens een paar duizend tapijten. De vloer was leeg.

Een jongeman rolde wat tapijtjes uit. Ik bekeek ze terwijl de eigenaar met een van nature luide stem het woord bleef voeren.

“Kijk, ze zijn handgemaakt. Ze worden ook met  machines gemaakt.” Hij keerde een tapijt om. “Kijk, brother. Deze is met een machine gemaakt. Dat kun je zien aan de achterkant. Zie je? Een monotoon vlak.” Hij keerde een ander tapijt om. “En kijk: handgemaakt, je ziet de voorkant ook aan de achterkant.” De jongeman pakte nog een paar tapijtjes. De eigenaar greep naar één ervan. “Kijk, deze is van zijde.” Hij draaide het tapijt van horizontaal naar verticaal. “Hij verandert van kleur. Zie je dat? Van licht naar donker als je ‘m beweegt. Hij is handgemaakt in Koerdistan, waar mijn familie vandaan komt. Handgemaakt. Er is hier vier maanden aan gewerkt.”

“Ze zijn te groot om mee te nemen.”

“Ze kunnen heel klein worden opgevouwen. Kijk maar.” Hij gaf de jongeman een opdracht. Prompt begon een demonstratie kleedjevouwen. “Geen probleem, brother. Hij kan heel klein worden opgevouwen. En je krijgt een zwarte tas mee. Zie je? Heel klein. Geen probleem.”

Ik moest mijn halve toilettas achterlaten voor de vlucht naar huis, dus dat zou in ruimte schelen.

“Welke vind je mooi?”

“Ik vind die van zijde wel mooi. Mooi patroon.”

“En je kunt hem verticaal en horizontaal gebruiken. Het maakt niet uit.”

“Het is symmetrisch,” mompelde ik.

“Precies, het is symmetrisch. Hij kan liggen en staan.”

“Hoeveel moet het eigenlijk kosten?”

“Moment. Ik laat het je zo zien.” Hij liep naar een calculator. “Dit kleed is 3500 lira. Hoeveel is de euro?” Hij dacht even na en deelde het door 13,5. Het antwoord was 259 komma nogwat. “260 euro. Dat is een heel goede prijs.”

“Oh ja?”

“Ja, normaal vraag ik voor dit tapijt 5000 lira. Maar nu is het coronatijd en gaan de zaken wat slechter, dus prijs ik het af naar 3500 lira.”

Het was een investering – ik was voorwaar niet rijk en afpingelen vond ik zielig voor de verkoper – maar ook een heel gaaf souvenir dat ik een mooi plekje kon geven. Ik wierp andermaal een blik op de collectie tapijtjes op de vloer.

“Die van zijde, graag. Pak maar in.”

De jongeman begon terstond het kleed in te pakken.

“Dit is de eerste verkoop van vandaag. Wie weet breng je ons wel geluk.”

“Wie weet.”

“Ik zal er nog een paar laten zien,” zei de eigenaar. De man leek nauwelijks adem te halen. Hij sjeesde naar het andere einde van de winkel.

“Ik heb al gekozen.”

“Om je een idee te geven. Geen zorgen, brother.” De jongeman rolde nog een aantal kleedjes uit. “Kijk,” zei hij met een kleed in de hand waarop dolfijnen, de Bosporus en het eilandje met de Maagdentoren stonden, “deze heeft een verhaal. De dochter van een sultan werd steeds achtervolgd door slangen. Als ze haar zouden bijten, zou ze sterven. Daarom bouwde de sultan dit torentje in het water, zodat de slangen haar niet konden bereiken. Elke dag werd er eten en drinken naar het eiland gebracht. Maar op een dag zat er een slang in de kist met eten en zo kon hij de dochter bijten en ging ze dood.”

“Dat is een tragisch ver…”

“Ik zal er nog wat laten zien.”

“Ik heb al een tapijt uitgekozen.”

“Om je een idee te geven.”

En zo werd de collectie nog groter.

“Als je er eentje zou kiezen, welke zou dat dan zijn?”

“Als?”

Als je er eentje zou kiezen. Als. Puur theoretisch.”

“Die met die paarden.”

Het was een kleed van vier galopperende paarden. Ze vormden een mooi contrast met mijn levenstempo.

“Daar is acht maanden aan gewerkt. Zie je alle details? Handgemaakt, acht maanden. Normaal kost dit kleed 1000 euro, maar voor jou maak ik er 600 euro van.”

“Ik ben niet zo rijk.”

“Die kleedjes die met de machine zijn gemaakt, gaan maar een jaar mee. Daarna moet je ze weggooien. Maar deze gaat je hele leven mee en daarna blijft het in de familie.”

De jongeman kwam met een zwart tasje tevoorschijn. Mijn opgevouwen kleed zat erin. Het was inderdaad iets wat James Bond zou kunnen gebruiken voor een in elkaar te zetten geweer met telescoop, precies zoals in From Russia With Love, de film die zich voor een groot deel in Istanbul afspeelt.

Brother, kijk. Als je 3500 lira betaalt voor die eerste en…” Hij tikte razendsnel wat cijfers in op zijn rekenmachine. Het antwoord was 540. “Dan betaal je voor de twee kleden 540 euro en heb je er eigenlijk eentje gratis. Het is een speciaal aanbod voor jou, brother.

Soms moet je je geluk niet tarten. Ik zette de zwarte James Bond-tas op een paar opgerolde tapijten, liep de trap op en de winkel uit. Het was vandaag sowieso niet aan mij om hem geluk te brengen: een paar uur later brak er een storm uit die alle toeristen uit de straten verjoeg.

 

* * *

 

“Nobody is happy here,” zei de hotelreceptionist over de andere hotelreceptionisten. “Lange werkdagen van 12 uur, zes dagen per week, voor een laag salaris.”

Het toerisme was big business in het oude centrum van Istanbul. Nabij de beroemde moskeeën werden complete woonhuizen omgetoverd tot hotelletjes. De eigenaren, zoals zoveel hoteleigenaren, betaalden hun personeel een armetierig salaris. Men moest het eigenlijk vooral hebben van de fooien of wederverkoop – excursies, luchthaventransfers, attracties – om het werk nog enigszins lonend te maken.

Weliswaar ongelukkig, maar niet blootsvoets en dakloos zoals de twee jonge jongens van een jaar of 11 en 8 die in de stromende regen op straat zaten. De oudste viste eten uit een vuilnisbak. Hij gaf de jongste een afgekloven maiskolf waar nog een paar pitten aanzaten. Hun voeten waren vies en verweerd. Een paar toeristen stopten bij de jongens en boden eten aan.

Een paar dagen eerder liep ik vanaf station Sirkeci tegen een heuvel op, met mijn rug naar de Bosporus. Naast de ingang van een bakkerij zat een jongen van een jaar of 12. Hij liep op blote voeten en gebaarde naar iedereen dat hij honger had door de duim en wijs- en middelvinger van zijn rechterhand samen te brengen voor zijn mond. Ik zag hem zitten; hij maakte dat gebaar; ik liep voorbij. Het raakte me, en ik wist niets beters te doen dan verderop eten te kopen en naar hem toe te brengen. Het afkopen van een schuldgevoel is een lage vorm van egoïsme, want het is zo gemakkelijk en moeiteloos, en het lost niets op. Morgenochtend zou hij opnieuw honger hebben, maar had hij dan wel eten? Hij maakte een dank je wel-gebaar en legde het onder zijn jas, waar nog drie verpakte maaltijden bleken te liggen. Toen keek ik naar zijn blote voeten, want zojuist speelde ik nog met de gedachte om schoenen en sokken te gaan kopen. Tegenover de kraam waar ik zijn broodje had gehaald, zat een schoenverkoper. Zijn voeten waren schoon. Alsof ik extra overtuiging benodigde, maakte hij een huilgeluid dat hoor- én zichtbaar nep was. En toen, met zijn slecht geacteerde verdriet, vervloog direct dat schuldgevoel.

Het is in toeristische gebieden evident dat mensen veel doen voor geld. In Las Vegas liet een man zich voor $20 in zijn zak trappen. In Bangkok wordt de bezoeker letterlijk aan de arm meegesleurd richting pingpongshows. In Saigon kun je onmogelijk rustig op een terrasje zitten. In Rome zitten bedelaars met de vreselijkste verwondingen – ik herinner me een vrouw zonder scalp. In La Paz lieten vrouwen hun jonge kinderen dansen voor geld, ongeacht het danstalent. En zo zijn de voorbeelden legio. Wie een aantal keer op vakantie is geweest naar gebieden waar de banen niet per se voor het oprapen liggen, weet ongetwijfeld welke creativiteit men ontplooit.

Het is voor de toerist, die komt uitrusten en bezichtigen, irritant, zeker, maar ook zonder meer begrijpelijk. We willen allemaal een inkomen en een goed leven – alsof dit enige benadrukking behoeft. Het zorgt echter ook voor rancune. Ik weet nog dat de tuktukbestuurders in het Cambodjaanse Siem Reap me massaal benaderden voor een dagtocht naar tempelstad Angkor Wat. Ik werd er gek van en koos voor een bestuurder die lag te slapen en toch beschikbaar bleek; hij had me immers niks gevraagd.

De beste reiservaringen vinden plaats op bestemmingen waar men de toerist – die zichzelf dan een reiziger noemt – niet verwacht. In de dorpjes en in de provinciesteden bestaat de toeristische heksenjacht niet. Stuur een Amerikaan naar Amsterdam en hij gaat traditiegetrouw naar de Keukenhof en Giethoorn. Stuur hem echter naar Friesland en wie weet stuit hij op een trotse Fries die hem alles wil vertellen over de geschiedenis van deze provincie. Hij leert dan veel meer. Of neem Iran: alle reizigers lijken thuis te komen met verhalen over de uitzonderlijk gastvrije bevolking. Je wordt er thuis uitgenodigd, het is er – verrassing! – erg veilig en het blijkt een bijzonder mooi land te zijn, vol eeuwenoude steden en diverse landschappen. Mijn ervaring in Istanbul werd getekend door de toeristische kant van de stad, maar gelukkig had ik een manier gevonden om een andere te ontdekken.

 

* * *

 

‘Wedding World’ stond met enorme letters op het dak van het gloednieuwe winkelcentrum. Het lag in een gloednieuw deel van Istanbul, niet ver van de oude – en voor passagiersvluchten gesloten – luchthaven Istanbul Atatürk. Eromheen stond glanzende nieuwbouw – hoog, luxe, een uiting van vooruitgang en economische voorspoed. En niet alleen in de buitenwijken zag je prestigieuze nieuwbouw. Het centrum kreeg nieuwe tramlijnen. De pleinen lagen er brandschoon bij. Overal werd gerestaureerd en gebouwd. Istanbul maakte werk van haar verleden door het te respecteren en erop voort te bouwen. De Gouden Hoorn glom zoals het eeuwen geleden deed.

In het gloednieuwe winkelcentrum glommen vooral de koopwaren in de etalages van de juweliers die er gevestigd waren. De gangen waren echter vrijwel leeg. Dit deel van het winkelcentrum heette Wedding World en je kon er vooral terecht voor je ringen. De huwelijksmarkt leek echter niet heel erg in trek: er liepen in dit enorme doolhof bijna geen klanten. En hoezeer ik ook zocht, ik zag al helemaal geen kapperszaak.

Het nieuwe winkelcentrum was echter gekoppeld aan een ouder gedeelte. Ik vond het op goed geluk en wist direct dat ik hier moest zijn. Dit deel kende een enorme verscheidenheid aan winkeltjes en had het ontwerp van een bazaar: straatjes in rasterpatroon en minstens vier etages. Ik wist echter niet waar ik moest zijn; het doolhof was een hooiberg geworden.

Ik appte de kapperszaak waar ik tien minuten geleden een afspraak had. Het antwoord kwam in het Turks en ik kreeg deze vertaling: ‘Eerste verdieping tiende straat nummer negen.’ Hiermee liep ik gericht naar Cambeyli Kuafor.

Het was een kleine zaak met drie kappersstoelen. Erdal, één van de drie kappers, gebaarde me te gaan zitten op de bank. Hij was net bezig met één van de twee klanten. Zijn collega Soner was met de linker bezig. De assistente gaf me een kopje Turkse koffie en Erdal gaf me snel een sigaret alvorens zich weer bezig te houden met het gezichtsmasker dat hij aan het aanbrengen was bij zijn klant. Ondanks een officieel rookverbod werd in het hele winkelcentrum gerookt – in de winkeltjes, op de gang, in het trappenhuis. Ik keek naar het plafond. Het was aan het vergelen. De Turkse muziek schalde uit twee staande speakers voor de desk.

Terwijl het gezichtsmasker van de jongen in de rechter kappersstoel aan het drogen was, kwam Erdal naast me zitten. Hij sprak geen andere taal dan Turks, maar kende wel een paar nuttige steekwoorden. “Haircut? Face care? Massage?”

Ik zei overal ja op. Een knipbeurt had ik sowieso nodig, een facial had ik nog nooit gehad en die massages had ik op YouTube gezien. Ik vond het een fascinerend idee dat kappers ook een massage gaven. Mijn stevige schrijverslijf moest regelmatig worden losgewrikt en daarvoor ging ik naar een Chinese massagesalon in Amsterdam. Eerst ging ik puur ernaartoe omdat ze betaalbaar waren, maar later ook omdat een massage door een Nederlandse vrouw (of man, wat dat betreft) me al bij voorbaat tegen de borst stuitte. Ze zijn niet lief genoeg; ik hoorde ze al roddelen na mijn vertrek: ‘Nou, de rug van die gezette man zat ook goed vast, zeg. Volgende keer mag jij ‘m onder handen nemen.’

Bij kappers was er ook vaak een verschil in toewijding. Een Nederlandse kapster roste de tondeuze eroverheen, knipte nauwelijks bij en vroeg er na hooguit negen minuten werk een godsvermogen voor zonder te vergeten dat ze ook nog aan upselling diende te doen. “Zal ik er een gelletje in doen? Die kunt u ook kopen, hè, kost een tientje.” En vervolgens kwam je thuis met asymmetrische bakkebaarden. Een oosterse kapper legde er veel meer gevoel in, alsof hij met een kunstwerk bezig was, en vroeg er vervolgens een schappelijk prijsje voor. Het leek mij het verschil tussen een officiële kappersopleiding, waarbij die jonge meisjes volledig geïnstitutionaliseerd worden, inclusief dat vervelende gesprek dat ze altijd willen aanknopen, en een vakman met een lange familietraditie.

Niet dat er geen vooroordelen kleven aan Chinese massagesalons. Ik stond een keer voor de deur bij een Hoornse zaak – en die deuren zitten vaak op slot waardoor je moet aanbellen en wachten tot er wordt open gedaan – en hoorde van een paar voorbijlopende tieners: “En u gaat zeker betalen in natura?” Ik kan de lezer plechtig beloven dat ik in meerdere zaken ben geweest en er nooit sprake is geweest van erotische handelingen. Er is nooit om gevraagd door mij als klant noch is het ooit aangeboden door de masseuse in kwestie. De onderbroek blijft aan. Nou ja, ze trekken ‘m alleen van je kont af om bij de bilspieren te kunnen, daarna gaat-ie weer omhoog. Een kniesoor die zich daar druk om maakt of het verkeerd interpreteert.

“YouTube-video?”

Ik knikte. “Dat is goed.”

Murat, Soner en Erdal waren de drie mannen achter het succesvolle YouTube-kanaal ASMR Cambeyli Massage. Hun 340.000 abonnees kregen elke paar dagen een video voorgeschoteld waarin een klant een kraakmassage onderging. Het was een leuke verrassing dat ik nu aan een aflevering mocht meedoen. Maar vergis je niet: ik moest gewoon betalen voor bewezen diensten.

Nu de jongen met het gezichtsmasker moest wachten tot het droog was, mocht ik plaatsnemen in de rechter kappersstoel.

“Hair cut, cut?” vroeg hij, met zijn hand niveaus aanduidend. Opgeschoren, bedoelde hij.

“Yes.”

Erdal klikte de tondeuze aan en begon mijn achterhoofd te scheren. Het werd erg kort. Opeens verwijderde hij de clipper en begon met de tondeuze zelf te scheren.

“No!” riep ik.

Hij stopte en keek me vragend aan.

“Not bald!”

“Hair cut, cut.” En hij maakte een ‘rustig maar’-gebaar.

Ik leunde achterover en besloot hem zijn ding te laten doen, ongeacht de uitkomst. De Turken liepen er verdomd hip bij. De tondeuze legde het grondwerk, daarna ging hij verder met kam en schaar. Erdal knipte bijzonder zorgvuldig. Steeds opnieuw puntte hij bij. Ondertussen bekeek hij alvast, vooruitlopend op de facial, mijn gezicht en streek met zijn vingers over mijn wangen en langs mijn neus. Hij was zo begaan met zijn werk dat het op de klant bijna liefdevol overkwam.

Soms danste hij even mee op de muziek of wisselde hij een paar woorden met de collega’s. Er werd veel gelachen. Een bekende verschijning stapte de zaak in. Murat, het gezicht van het kanaal, voegde zich bij zijn twee collega’s. Ik vroeg of ze familie waren. Nee, vrienden. Ze runden bovendien niet één, maar twee YouTube-kanalen. Eentje met z’n drieën; Soner en Erdal runden samen Turkish Barbers. Het nut hiervan ontging me eerlijk gezegd, hoewel het financieel lucratief kon zijn, maar ik kon het natuurlijk ook niet vragen.

“Hair care?” vroeg Murat.

“Wat is het?”

Erdal liet een fles zien en wees naar de Engelse tekst: moisturizer. Mijn huid was vaak erg droog door de luchtcirculatie op het werk.

“Doe maar,” zei ik.

De assistente zette ondertussen de muziek uit en rommelde achter de desk. Met een digitale videocamera kwam ze erachter vandaan en sloot de winkeldeur. Hierop richtte ze de camera op mij.

Erdal begon mijn gezicht te ontdoen van oneffeheden. Met een venijnig schrapertje ging hij over plekken op mijn voorhoofd, wangen en neus. Het voelde alsof hij in mijn huid aan het kerven was. Vooral op mijn voorhoofd en aan de zijkanten van mijn neus vond ik het maar een pijnlijk proces. Het filmen dwong me echter om een strak gezicht te houden, maar toen hij klaar was en ik mijn ogen opende, waren ze gevuld met traanvocht.

“Little baby,” grapte ik.

Met de handdoek veegde Erdal mijn ogen droog.

Het was nu tijd om het gezichtsmasker aan te brengen. Ik sloot mijn ogen en leunde ontspannen achterover. Hij maakte mijn gezicht vochtig en streek met drie verschillende tubes over mijn hele gezicht. En de hair care: de moisturizer werd aangebracht alsof mijn haar geverfd werd, dezelfde techniek. Erdal wikkelde er huishoudfolie omheen.

“Please,” wees hij naar de bank.

Het gezichtsmasker moest een half uurtje harden. In de tussentijd werd de Turkse jongen ontdaan van zijn masker. Het was een goed moment om naar het toilet te gaan.

“Toilet?” vroeg ik.

Ze wezen naar de gang: rechtsaf en dan linksaf, aan het einde.

Outside?!

Iedereen schoot in de lach.

Met de huishoudfolie om mijn hoofd en drie kleuren smeersel op mijn gezicht liep ik rechtsaf de deur uit. De verschijning trok gefronste blikken, die echter snel wegkeken als ik terugstaarde. Soner kwam naast me lopen en wees bij de eerste afslag naar links dat ik naar het einde moest.

“Emergency exit.”

Aan het einde van de ‘winkelstraat’ bevond zich een smalle gang die naar de nooduitgang leidde en toegang gaf tot de toiletten. Dit weggestopte hok was schoon en goed verlicht, maar wekte onwillekeurig het idee op van de perfecte moordplaats. Onderweg naar de kapsalon amuseerden de wegkijkende blikken al wat meer, alles went immers, hoewel het een dingetje bleef om zo rond te lopen.

Het half uur verstreek en werd een uur. Ik vermoedde dat de camera moest opladen. Erdal, die een beetje ongeduldig was geworden, nodigde me eindelijk uit om weer plaats te nemen in de kappersstoel. Hij trok voorzichtig het masker los en haalde het folie van mijn hoofd af. Hij borstelde en föhnde het tegelijk. Ondertussen drukte hij nog een sigaret tussen mijn lippen.

Plotseling zei hij: “Massage start.”

De camera liep weer. Erdal waste mijn haar met masserende bewegingen terwijl ik voorover leunde boven een wasbak. Met warm water spoelde hij de shampoo uit het haar. Plotseling stroomde er ijskoud water over mijn hoofd. Mijn ademde stokte en ik inhaleerde door de schok, waardoor het water mijn neus in trok. Het prikte: hij had Spa Rood over me heen gegooid. Proestend spoot ik het water weer mijn neus uit. Het vervolg van de hoofdmassage bestond vooral uit klappen tegen mijn achterhoofd en tijdens de beenmassage uit dreunen op mijn bovenbenen. Het had naar mijn idee weinig te maken met masseren in de traditionele zin.

Het was tijd voor de rugmassage. Geen probleem: mijn rug was zo’n blok graniet dat het wel wat klappen kon incasseren. Hij haalde een arsenaal van houten bijlen en ander marteltuig uit de kast en nodigde me uit om in een massagestoel plaats te nemen. Mijn shirt moest uit. Tien minuten lang ging Erdal in de weer met zijn arsenaal, wat nog best relaxed aanvoelde, hoewel ik me niet kon voorstellen dat hij ooit een professionele massagecursus had gevolgd. Hij kraakte mijn nek en rug – waarvoor hij ruim 115 kilo moest optillen – en stond uiteindelijk volledig uitgeblust naast me.

Het was inmiddels na 19.00 uur. We stonden als een groepje vrienden in een cirkel, het afscheid uitstellend. Soner pakte me bij de schouders en begon ze te masseren. Erdal schoot hoofdschuddend in de lach. Soner’s normale manier van masseren was echter stukken effectiever en relaxter dan de dreunen en klappen die Erdal had uitgedeeld. Kon ik niet nog een keer in die stoel plaatsnemen?

Ik betaalde 390 lira (€25) en verdwaalde opnieuw in het labyrinth, op zoek naar de uitgang, om als herboren een verduisterd Istanbul in te lopen.

* * *

 

Hoe anders ging het eraan toe bij Anil Cakmak, de zelfbenoemde ‘King of the ASMR’ met 1,4 miljoen abonnees op YouTube. Ik betrad zijn salon The Chuckmuck, weggestopt in een hellend zijstraatje met een opstopping, de volgende dag zonder afspraak. Het was uiterst klein: twee kappersstoelen, een kleine desk en om de hoek van het muurtje naast de linker kappersstoel een zwarte gietijzeren wenteltrap. In die stoel zat een klant; een jonge kapper was uiterst vakkundig – geduldig, met veel oog voor detail – aan het werk.

“Do you speak English?” vroeg ik.

“Ik wel,” zei de klant.

De kapper riep naar boven. Een andere jongeman kwam van de zwarte wenteltrap naar de salon en keek me vragend aan. Ik gaf te kennen dat ik graag een kappersmassage van de King himself wilde. Een tweede man kwam naar beneden. Anil. Hij was minstens een kop kleiner dan ik. Op camera stond hij altijd naast de zittende klant, waardoor zijn grootte moeilijk viel in te schatten. Hij keek me afwachtend aan: hij sprak geen Engels, de taal waarin ik communiceerde met zijn – tja, wat eigenlijk? – woordvoerder.

“Je moet een reservering hebben,” zei hij.

“Wanneer schikt het?”

“Om 15.00 uur heeft hij een afspraak en om 16.00 uur heeft hij een afspraak. Jij kunt om 17.00 uur terecht.”

“Prima, dan kom ik graag terug. Hoeveel kost het?”

“Een séance van 10 minuten kost 150 lira.” Dit was 10 euro. Een euro per minuut. “En een séance van 20 minuten kost 300 lira. Langer dan dat is niet goed voor Anil en niet goed voor jou.”

Ik keek hem met een schuin gezicht aan.

“Dan gaat het ten koste van zijn performance.”

Ik probeerde niet te lachen. “Zijn wát?”

“Zijn performance.

In zijn video’s gaat Anil uiterst secuur te werk. Hij houdt zijn gezicht dichtbij de plek die hij behandelt en kijkt er onderzoekend naar, als een wetenschapper. Deze aanpak fungeert als zijn handelsmerk.

Ik schreef mijn naam op en zei rond 17.00 uur terug te komen.

De straatjes rondom The Chuckmuck waren min of meer in rasterpatroon, en ik dacht het wel terug te kunnen vinden. Al snel begon het echter te kronkelen en had ik het gevoel in een dalend doolhof terecht te zijn gekomen. Aan een brede weg vond ik #1 Cup Coffee, een kleine koffiezaak, en bestelde er een kop koffie, onderwijl aan mijn notities werkend. Het tweede kopje koffie was van het huis.

Om de weg terug naar The Chuckmuck te vinden gebruikte ik Google Maps, maar die gaf geheel de verkeerde startlocatie aan. Dat maakte me meteen gehandicapt. Waar bevond ik me in godsnaam? Vroeger – en dit was mijn geval nog niet zo heel lang geleden – onthield ik waar ik was, hoe ik had gelopen, waar ik naar toe moest. Een soort van tweede natuur. Er hingen ook vaak plattegronden in de steden of je vroeg het aan een voorbijganger – en daarna nog één en misschien nog één – en plots was je er. Bestemming bereikt. Het alleswetende schermpje had me onbewust lui gemaakt daarin, terwijl het eigenlijk een primaire basisvaardigheid van elke reiziger behoort te zijn.

Ik vroeg aan de koffiezaakhouder of hij kon aanwijzen waar we waren.

“Where you go?”

“The Chuckmuck.”

Hij zwaaide met zijn arm. “Ver weg. Neem taxi.”

In de koffiezaak zat een grote man met een muts op. Hij liep naar buiten en wees naar zijn motor. “Taxi?”

“Taxi.”

Hij pakte zijn helm uit de bar en kwam met de sleutels in de hand naar buiten. “Kom.” Hij zwierde zijn been over de tweewieler heen en klapte de voetsteunen voor de passagier uit. “Kom.”

Ik deed hetzelfde en het volgende moment raasden we van de heuvel af, rechtstreeks naar een kruizende weg die vol stond met toeterend verkeer. Geen nood: hij schoot over de stoep, toen weer een stukje over de weg, opnieuw de stoep op, dwars door een benzinestation en weer de weg op. Om het verkeer te ontlopen, racete hij in een zijstraat tegen de heuvel op, nam een aantal bochten en stopte opeens aan de zijkant.

“You go there,” wees hij naar voren, “and left.”

Ik knikte. “Komt goed. Hoeveel kost het?”

“Tien?”

Dit was 70 cent. Belachelijk! Ik gaf hem een twintigje.

Rond tien voor vijf liep ik wederom The Chuckmuck in. De kapper riep Anil en de King haalde me op. We daalden van de zwarte gietijzeren wenteltrap af naar de ruimte in de kelder waar de video’s werden opgenomen. Aan de lichtrail hingen tussen de spotjes twee grote studiolampen. Aan weerszijden en boven de spiegel hingen reflectieschermen. Ik mocht plaatsnemen in de enige kappersstoel en kreeg een handdoek over mijn schouders gelegd dat hij in de kraag van mijn shirt stopte.

“Relax,” zei hij en klopte me op de schouders.

De uitspraak ‘Relax bro’ was zijn andere handelsmerk. Sinds kort hield hij er zelfs een webshop op na – The RelaxBro Market – waar je shirts en mokken kon kopen met de tekst ‘Anil Say Relax Bro’ (sic). Niet zo gek met 261 miljoen views op het moment van schrijven (eind november 2021).

Hij doofde het grote licht. Een klein geel licht brandde op het dressoir en achter me stond een nephoutkachel die vlammen nabootste. Zo werd de omgeving sereen.

Eerst werd mijn haar gewassen. Lang en grondig. Hij schraapte met zijn vingers over mijn schedel en spoelde de shampoo eruit. Kreeg ik nu weer twee flesjes ijskoude Spa Rood over me heen? Nee. Met de handdoek droogde hij mijn haar en trok me aan mijn schouders overeind. Ik leunde met mijn hoofd achterover tot ik de hoofdleuning bereikte en liet hem zijn gang gaan.

Dit keer kreeg ik ook geen klappen. Met uiterst effectieve wrijfbewegingen bracht hij me in een haast meditatieve staat. Zijn hele routine (en ik snapte nu het woord performance wat beter) was gestoeld op ontspanning. Als hij, bijvoorbeeld, bovenop mijn hoofd had gemasseerd en naar de nek wilde, gleed hij met zijn handen omlaag over mijn achterhoofd waardoor mijn hoofd als vanzelf meebewoog. Er zijn video’s waarin zijn klanten daadwerkelijk in slaap vallen. Met enkele tools stippelde hij over mijn gezicht: wangen, voorhoofd, oogleden. De hoofdspin maakte het helemaal af. Ik dacht dat ik wegzakte.

En toen ging het grote licht weer aan. Ik knipperde met mijn ogen.

Anil hing pal voor mijn gezicht. “Good morning,” glimlachte hij.

“Good morning.”

En dat was het, in het niet-toeristische deel van Istanbul.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.